Vijftien jaar geleden introduceerde Mark Prensky het begrip 'digital native' voor kinderen die geboren zijn in het digitale tijdperk. Wij, hedendaagse volwassenen, zouden dan de 'digital immigrants' zijn, nieuwkomers in een volledig andere wereld.
Sindsdien is er veel gepubliceerd over deze begrippen. Begrijpelijk, want de metafoor van 'natives' is toegankelijk en spreekt direct tot de verbeelding: een kind van drie swipet naar het volgende plaatje op een iPad, opa en oma zijn bang op een knopje te drukken waarvan ze de functie niet kennen.
Maar zo simpel is het natuurlijk niet. De belangrijkste kritiek op het concept 'digital native' is dat het suggereert dat kinderen die opgroeien met digitale technologie meer vanzelfsprekend begrijpen hoe ze er mee om moeten gaan. Ze zijn immers 'natives' en spreken de digi-taal met hetzelfde gemak als hun moedertaal.
Er is groeiende consensus over dat het zo niet werkt: kinderen zijn weliswaar vaak - zeker niet altijd - handig met de knoppen, maar hun gebruik van technologie is lang niet altijd wijs en efficiënt.
"Kinderen zijn handig, wij zijn verstandig", vat ik dit idee wel eens samen. Ook daar valt op af te dingen:
Nog een misverstand: wie niet digitaal handig is, kan geen bijdrage kan leveren aan media-opvoeding. Ik denk dat dat wel degelijk kan. Wie begrijpt dat een artikel in een roddelblad niet op waarheid berust, zal over het algemeen ook een bron op het internet kritisch kunnen beoordelen. En wie bedreven is in schriftelijke communicatie, kan uitleggen aan jongeren hoe je je boodschap zo verwoordt dat je de kans op verkeerd begrepen worden verkleint.
Wat nog op tafel ligt, is de vraag of en zo ja, in hoeverre de generatie van na de grote doorbraak van het internet rond 2000 echt anders in het leven staat. Bij die vraag komen de begrippen 'digital native' en 'digital immigrant' toch wel van pas. Wat is het verschil tussen generaties voor en na, wat doet die oneindige, wereldwijde toegang tot informatie en entertainment in de ontwikkeling van jonge mensen? Wat doet vanaf heel jonge leeftijd dagelijks interacteren met devices? Verandert dat alleen dingen die we aan de oppervlakte allemaal wel zien (eerder en beter Engels leren, een betere oog-hand-coördinatie) of gaat het veel dieper (andere normen en waarden, mate van empathie, idealen)?
Voor onderzoekers zijn er dan drie problemen:
Sindsdien is er veel gepubliceerd over deze begrippen. Begrijpelijk, want de metafoor van 'natives' is toegankelijk en spreekt direct tot de verbeelding: een kind van drie swipet naar het volgende plaatje op een iPad, opa en oma zijn bang op een knopje te drukken waarvan ze de functie niet kennen.
Maar zo simpel is het natuurlijk niet. De belangrijkste kritiek op het concept 'digital native' is dat het suggereert dat kinderen die opgroeien met digitale technologie meer vanzelfsprekend begrijpen hoe ze er mee om moeten gaan. Ze zijn immers 'natives' en spreken de digi-taal met hetzelfde gemak als hun moedertaal.
Er is groeiende consensus over dat het zo niet werkt: kinderen zijn weliswaar vaak - zeker niet altijd - handig met de knoppen, maar hun gebruik van technologie is lang niet altijd wijs en efficiënt.
"Kinderen zijn handig, wij zijn verstandig", vat ik dit idee wel eens samen. Ook daar valt op af te dingen:
- Er zijn genoeg volwassenen die enorm handig zijn met de knoppen. Je zou kunnen stellen dat de verschillen in digitale handigheid net zo groot zijn binnen als tussen generaties.
- Er zijn genoeg volwassenen die domme dingen doen op het internet. Voorbeelden te over, zou ik zeggen.
Nog een misverstand: wie niet digitaal handig is, kan geen bijdrage kan leveren aan media-opvoeding. Ik denk dat dat wel degelijk kan. Wie begrijpt dat een artikel in een roddelblad niet op waarheid berust, zal over het algemeen ook een bron op het internet kritisch kunnen beoordelen. En wie bedreven is in schriftelijke communicatie, kan uitleggen aan jongeren hoe je je boodschap zo verwoordt dat je de kans op verkeerd begrepen worden verkleint.
Wat nog op tafel ligt, is de vraag of en zo ja, in hoeverre de generatie van na de grote doorbraak van het internet rond 2000 echt anders in het leven staat. Bij die vraag komen de begrippen 'digital native' en 'digital immigrant' toch wel van pas. Wat is het verschil tussen generaties voor en na, wat doet die oneindige, wereldwijde toegang tot informatie en entertainment in de ontwikkeling van jonge mensen? Wat doet vanaf heel jonge leeftijd dagelijks interacteren met devices? Verandert dat alleen dingen die we aan de oppervlakte allemaal wel zien (eerder en beter Engels leren, een betere oog-hand-coördinatie) of gaat het veel dieper (andere normen en waarden, mate van empathie, idealen)?
Voor onderzoekers zijn er dan drie problemen:
- ik doel op langetermijneffecten; tegen de tijd dat die bekend zullen zijn is de dan actuele situatie waarschijnlijk sterk veranderd (denk maar aan games uit 2000 versus games uit 2015), wat heb je dan nog aan de conclusies?;
- je vindt nauwelijks tot geen kinderen meer die niet in de digitale wereld opgroeien om deze te kunnen vergelijken met de jongeren die dat wel doen;
- en hoe kun je eventuele resultaten van je onderzoek exclusief aan de digitale ontwikkelingen toekennen als er ook andere ingrijpende maatschappelijke veranderingen zijn, zoals kleinere gezinnen of multiculturaliteit?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten