"Technologie maakt het makkelijker om makkelijke dingen te doen, maar moeilijker om moeilijke dingen te doen." (Neil Gerschenfeld in 153 x cafeïne voor de geest)Een computer maakt het gemakkelijker om snel de betekenis van een woord te vinden of een rekensom te maken. Maar technologie kan ook erg afleiden als je met iets moeilijks bezig bent, zoals het maken van je huiswerk of het schrijven van een blog. En als je altijd voor al je vragen naar Google bent gegaan, wordt het misschien heel lastig om een vraag beantwoord te krijgen waarop Google het antwoord niet weet. Zoals: wat betekent technologie voor leren en voor onderwijs?
Technologie heeft altijd een grote impact gehad op hoe we leren, op hoe we nieuwe kennis genereren en op de vraag wat belangrijk is om te leren. Dat geldt voor technologieën met een duidelijke link naar leermiddelen, zoals de boekdrukkunst, de cassetterecorder en de iPad, maar ook voor technologieën als een fMRI-scanner of een 3D-printer.
Midden in de technologische revolutie waarin we ons nu bevinden is het nog erg moeilijk te voorspellen wat extra belangrijk wordt om te leren als toekomstig burger en werkende. We hebben het kader van de 21e eeuwse vaardigheden, maar dat biedt nog niet voldoende houvast wat mij betreft. In hoog tempo worden nieuwe vragen relevant. Moeten we nog een vreemde taal leren als we straks via een Google Glass in de ondertiteling kunnen lezen wat een Chinees tegen ons zegt? Moeten we nog leren rijden als over een kleine tien jaar de zelfrijdende auto het verkeer bepaalt? Maar ook: in hoeverre zijn de keuzes van programmeurs bepalend voor de antwoorden die ik krijg naar aanleiding van een zoekopdracht? En hoe gaan we om met problemen, waarbij onze aangeleerde afhankelijkheid van technologie in de weg zit? Je kent vast wel dat paniekgevoel als je navigatiesysteem er niet meer uit komt in een stad vol opgebroken straten. Of: welke kennis heb je als piloot nodig om te kunnen beoordelen of je automatische collega de juiste beslissing neemt in een crisissituatie?
Eén conclusie kunnen we wel trekken:
als technologie het makkelijker maakt om makkelijke dingen te doen, zouden we in het onderwijs minder tijd moeten besteden aan het leren van makkelijke dingen.De tijd die dan vrijkomt zouden we moeten besteden aan het doen van moeilijke dingen, zoals het beantwoorden van écht moeilijke vragen. Zo'n vraag is een uitdaging om diep na te denken, bronnen te raadplegen, te sparren met anderen en creatieve oplossingen uit te proberen en te toetsen. Het is een vraag die de superslimme IBM-computer Watson niet kan oplossen, maar een weldenkend mens wel.
"Wil je een makkelijke of een moeilijke vraag?" Je ziet ze wikken en wegen, de kandidaten in het televisieprogramma 'Eén tegen honderd'. Op een makkelijke vraag weten ze bijna zeker het antwoord, maar de tegenstanders ook. Dat schiet niet op. Met een moeilijke vraag schakelen ze waarschijnlijk meer tegenstanders uit, maar dan moeten ze de vraag wel zelf goed hebben. Maar eigenlijk zijn de moeilijke vragen in 'Eén tegen honderd' helemaal niet moeilijk. Je kunt de antwoorden zo vinden op het internet.
Hoewel het vele toetsen dat het schoolleven vaak nog domineert anders doet vermoeden: onderwijs is geen kwis. Maar we kunnen leren wel vormgeven als een spel. Laten we bijvoorbeeld 'Eén met honderd' introduceren. De opzet is simpel:
- een leerling bedenkt of kiest een moeilijke vraag
- de leerling gaat samen met één, tien of honderd medeleerlingen op onderzoek uit
- de leraar begeleidt het proces waarbij hij/zij de leerlingen zoveel mogelijk zelf laat ontdekken
- winnen of verliezen komt er niet aan te pas; het gaat om meedoen en om leren van en met elkaar.
Bij 'Eén met honderd' mag je technologie gebruiken. Denk aan online samenwerken via sociale media of het analyseren van grote hoeveelheden data in een spreadsheet. Het uiteindelijke doel van onderwijs is immers te leren mens te zijn in de context van de actuele werkelijkheid, dus mét technologie. Speel je mee?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten