Een dorp. 50 mensen. Mensen die het goed willen hebben. Dus werken ze. Ze doen dat zo slim en efficiënt mogelijk en proberen te leren. Daardoor kunnen ze het nog beter krijgen of hoeven ze net wat minder hard te werken. Het dorpshoofd vindt dat laatste geen optie. Dus werkt het dorp harder en produceert het meer en meer en meer.
Na verloop van tijd heeft iedereen in het dorp alles wat nodig is. De een wat meer dan de ander, maar toch. Gaandeweg komt er nog meer bij. De dorpelingen genieten aanvankelijk van de vooruitgang. Ze formuleren ook nieuwe wensen, die anderen in het dorp weer stimuleren nieuwe producten en diensten te ontwikkelen. Wat een geluk!
Maar dan ontstaat er plotseling gemor onder de mensen. "We werken voor meer dan wat we nodig hebben. Wat schieten we daarmee op?" De dorpseconoom ziet het ook. Meer werken is zwaar voor de mensen, de opbrengst daarvan zou daarmee 'duurder' moeten zijn, maar de vraag naar die opbrengst is laag. Trouwens, men heeft niet eens de tijd die extra opbrengst te consumeren. En dan blijkt ook nog dat een groeiende hoeveelheid werk dat in het dorp gedaan wordt uitsluitend gericht is op het mogelijk maken dat mensen meer werken dan eigenlijk verstandig en nodig is.
En dan, op een mooie herfstdag, stort het kaartenhuisje in. Het is crisis in het dorp. Het dorpshoofd houdt echter vast aan zijn ideeën. Zijn gouden beloften doen de kritiek lichtjes verstommen. Tot de dorpsfilosoof op een fruitkistje klimt. Hij betoogt dat het dorp de afgelopen honderden jaren zoveel slimmer is geworden. En dat met een beetje inzet van iedereen niemand in het dorp iets te kort hoeft te komen. Schouders eronder en je niet gek laten maken. Zo simpel is het. In het dorp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten